Almelo: Rechtbank verschuilt zich weer geheel achter in belangen verstrengelde Gezondheidsraad

donderdag, 23 februari 2012 - Categorie: Juridische Informatie

Belangrijk gerelateerd bericht: Juridische%20Informatie/6009 over belangenverstrengeling bij de Cie. EMV van de Gezondheidsraad.

LJN: BV6701, Rechtbank Almelo , 10/1356 WW44 BN1 A Print uitspraak
Datum uitspraak: 22-02-2012
Datum publicatie: 23-02-2012
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: inhoudsindicatie: beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van een UMTS-mast aan de stadsrand van Groot Driene, gemeente Hengelo.

Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht


Registratienummer: 10 / 1356 WW44 BN1 A

uitspraak van de meervoudige kamer

in het geschil tussen:

A e.a.,
wonende te Hengelo, eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo,
verweerder

als derdebelanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:
KPN BV, gevestigd te ‘s-Gravenhage
vergunninghoudster.

1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 november 2010.

2. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2010 heef verweerder aan KPN BV ontheffing ex artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een antennemast voor mobiele telecommunicatie op het perceel plaatselijk bekend perceel te Hengelo.

Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.

Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 23 januari 2012, waar van de zijde van eisers zijn verschenen A, B, C en D. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. van Dijk, P.L. Drent en S.W.A. Prinsen. Namens KPN BV is verschenen C.J. van Stralendorff.

3. Overwegingen
In verband met de ontvankelijkheid van het beroep ziet de rechtbank zich vooreerst voor de vraag geplaatst of eisers dit beroep tijdig hebben ingesteld, dit wil zeggen binnen zes weken na de dag waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord voor zover het beroep is ingesteld door A (verder: A). Zij heeft bij beroepschrift van 28 december 2010 – en derhalve tijdig – beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit van verweerder van 23 november 2010. In dit beroepschrift heeft A evenwel aangegeven dat tevens beroep wordt ingesteld namens “alle inwoners”. Niet is daarbij echter geduid wie deze personen zijn.

Gelet hierop is A bij brief van de rechtbank van 31 december 2010 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na datum van verzending van die brief alsnog de namen en adressen van die personen bekend te maken, alsmede een volmacht te overleggen waaruit blijkt dat A gemachtigd is namens hen beroep in te stellen.

Bij brief van 4 januari 2011 heeft A kopieën overgelegd van alle handtekeningen die zijn verzameld in het kader van de bij verweerder ingediende zienswijze tegen het (toen nog bestaande) voornemen de vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Daarbij heeft A de rechtbank bericht dat het ondoenlijk is alle personen binnen 4 weken opnieuw te benaderen om een volmacht te tekenen, te meer nu sommigen van hen woonachtig zijn buiten de gemeente Hengelo. Verzocht is om uitstel. Bij brief van 20 januari 2011 heeft A dit verzoek herhaald. Vervolgens is door de rechtbank uitstel verleend tot 21 februari 2011. Op 16 februari 2011 heeft A de gevraagde persoonsgegevens en volmachten overgelegd.

De rechtbank overweegt dat de identiteit van degenen die in beroep willen komen binnen de beroepstermijn van zes weken duidelijk moet zijn. Dit is in dit geval niet gebeurd. Op het moment van indienen van de lijst met volmachten op 16 februari 2011 was de termijn voor het instellen van beroep immers verstreken. Dit klemt, nu daarmee niet kan worden uitgesloten dat de personen namens wie beroep is ingesteld eerst na de beroepstermijn opdracht hebben gegeven dit beroep in te stellen. Conclusie is dan ook dat het beroep
– behoudens voor zover ingesteld door A – te laat is ingediend en in beginsel
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

In dit geval moet worden vastgesteld dat de rechtbank uitdrukkelijk heeft ingestemd met het verzoek van A om de identiteit van degenen die in beroep willen komen eerst na het verstrijken van de beroepstermijn aan de rechtbank bekend te maken. Daarbij geldt dat deze instemming reeds is gegeven binnen de wettelijke beroepstermijn. Onder deze omstandigheden kan aan eisers niet worden tegengeworpen dat zij te laat beroep hebben ingesteld. De termijnoverschrijding moet om die reden verschoonbaar worden geacht zodat voor een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan geen aanleiding bestaat.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eisers allen als belanghebbende kunnen worden aangemerkt als in de Awb bedoeld. Of dit zo is, dient in de regel van geval tot geval te worden bezien, waarbij criteria als zicht en afstand een rol kunnen spelen.

De rechtbank overweegt in dit geval dat omwonenden die op een afstand van maximaal 300 meter van de UMTS-antennemast wonen belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De rechtbank acht de afstand van de woningen van de overige eisers tot de te realiseren antennemast zodanig groot dat, ondanks de aanzienlijke hoogte en de ruimtelijke uitstraling van de mast, niet kan worden geoordeeld dat de belangen van deze eisers rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van eisers, op de aan deze uitspraak gehechte lijst aangeduid met nummers 112 tot en met 133, niet-ontvankelijk zal verklaren omdat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb.

De overige eisers kunnen in hun beroep worden ontvangen, tenzij moet worden vastgesteld dat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het voornemen van verweerder tot bouwvergunningverlening. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, voor zover thans van belang, kan immers geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.

De voor het bouwplan verleende ontheffing en bouwvergunning zijn voorbereid met toepassing van de in afdeling 3.4 van de Awb opgenomen uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen.

Niet is in geschil – en ook de rechtbank stelt vast – dat niet alle (als belanghebbende aangemerkte) eisers een zienswijze hebben ingediend als in artikel 3:15 van de Awb bedoeld. Eisers hebben in dit verband gesteld dat de bewoners van de wijk Groot Driene door een onjuiste, onvolledige en misleidende publicatie van het voornemen tot het verlenen van bouwvergunning op het verkeerde been zijn gezet. De publicatie vermeldt (slechts) dat het gaat om het oprichten van een antennemast, waardoor een groot deel van eisers in de veronderstelling verkeerde dat het ging om een antennemast voor TV- of hobbydoeleinden, zoals die ook elders in de wijk zijn geplaatst. Dat het ging om een UMTS antenne-installatie was hen niet duidelijk. Dit klemt, zo stellen zij, nu tussen het gebruik van een antennemast voor hobbydoeleinden of een antenne-installatie ten behoeve van UMTS met een hoogte van 40 meter en een bijbehorende techniekkast in de regel een aanmerkelijk verschil bestaat. Naar de mening van eisers vergt de weergave van een zakelijke inhoud van een bouwaanvraag in die situatie een duidelijker omschrijving.

De rechtbank volgt eisers hierin niet. De publicatie vermeldt dat het bouwplan ziet op het plaatsen van een antennemast op het perceel perceel.Naar het oordeel van de rechtbank is met deze vermelding van de locatie en de inhoud van het bouwplan de zakelijke inhoud passend en voldoende weergegeven. De publicatie bevat voldoende informatie om te beoordelen of het wenselijk is om de op het gemeentehuis ter inzage gelegde stukken te gaan inzien en eventueel naar aanleiding daarvan zienswijzen tegen het ontwerpbesluit naar voren te brengen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 februari 2007, LJN AZ8460. Dat de publicatie van de bouwaanvraag anders luidde, in die zin dat daarin als locatie is geduid perceel, maakt dit niet anders.

Dit betekent dat het beroep van eisers, die – hoewel zij belanghebbende zijn bij het bestreden besluit– geen zienswijze hebben ingediend tegen het voornemen tot het verlenen van de ontheffing en bouwvergunning, om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het betreft hier eisers, op de aan deze uitspraak gehechte lijst aangeduid met de nummers 1,3,4,6,7,8,9,14,15,16,17,20,22,23,24,25,29,32,36,37,38,39,41,46,48,51,57 tot en met 64, 66,67,69,71,73 tot en met 79,81,82,83,85,88 tot en met 91,95,96,97,101,102,103,104,106 en 107.

Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eisers, op de aan deze uitspraak gehechte lijst aangeduid met de nummers 2,5,10,11,12,13,18,19,21,26,27,28,30,31,33,34,35,40,42, 43,44,45,47,49,50,52,53,54,55,56,65,68,70,72,80,84,86,87,92,93,94,98,99,100,105 en108 ontvankelijk is. Daarmee kan de rechtbank overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.

Het bouwplan voorziet in het oprichten van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telefonie met een hoogte van 39,9 meter aan de stadsrand van Hengelo en aan de rand van de wijk “Groot-Driene”. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ''Buitengebied 2000''. Om niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen voor het bouwplan heeft verweerder met toepassing van artikel 3.23 van de Wro gelezen in samenhang met artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening ontheffing van het bestemmingsplan verleend.

Aan de orde is de vraag of de verleende ontheffing en bouwvergunning voor de bouw van de UMTS-mast rechtens in stand kunnen blijven. Eisers menen van niet. Kort samengevat hebben zij zich op het standpunt gesteld dat de locatiekeuze voor de UMTS-mast niet voldoet aan de binnen de gemeente geldende toetsingskaders, zoals neergelegd in de notitie “ruimtelijke randvoorwaarden bij plaatsing zend/antenne-installaties” (vastgesteld door de gemeenteraad in 2002) en de daarop gebaseerde notitie “Omgaan met UMTS in Hengelo”, (vastgesteld door verweerder in 2007). Voorts wordt de mast naar de mening van eisers opgericht in een beschermd essenlandschap, waardoor het bouwplan in strijd is met de provinciale Omgevingsverordening, en is het bouwplan in strijd met de Structuurvisie Hengelo 2030, nu wordt gebouwd in het buitengebied. Daarbij is niet zonder belang, zo stellen eisers, dat de beoogde locatie voor de mast in een eerder stadium is afgewezen, waarop de iets noordelijker gelegen locatie aan de Eendengang 75 is onderzocht. Voor die locatie is uiteindelijk ook vergunning gevraagd, doch deze is geweigerd vanwege de ligging in een open landschap aan de grens van een woongebied. Datzelfde argument gaat naar de mening van eisers echter ook op ten aanzien van de thans vergunde locatie. Zij vinden het dan ook onbegrijpelijk dat verweerder op zijn eerdere negatieve standpunt is teruggekomen. Dit klemt te meer, zo stellen eisers, nu het oprichten van de aangevraagde mast vanuit een oogpunt van antennebereik niet noodzakelijk is. Deze mast kan immers ook verder van de stadsrand worden geplaatst, zij het dat de hoogte van de mast dan iets zal moeten toenemen. Maar ook anderszins zijn alternatieve locaties voorhanden, waarbij eisers onder meer hebben gewezen op de locatie bij het winkelcentrum aan de Sportlaan Driene. Tot slot voeren eisers aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen die de plaatsing van de mast met zich brengt voor het woongenot en de levensvreugde van de bewoners van de wijk Groot Driene. Niet alleen het (uit)zicht op de mast speelt in dit verband een rol, ook de bij de bewoners levende angst voor mogelijk schadelijke gevolgen van de elektromagnetische straling, die door het gebruik van de mast zal worden veroorzaakt. Eisers hebben er in dit verband op gewezen dat de wijk overwegend wordt bewoond door gezinnen met kinderen.

De rechtbank overweegt als volgt.

Wat betreft de locatiekeuze oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het heeft te beslissen omtrent het bouwplan, zoals het is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In hetgeen eisers hebben aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat door verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat door KPN BV alternatieve locaties zijn onderzocht maar dat een beter (of anders gezegd: minder slecht) alternatief niet is gevonden. In de buurt zijn geen andere antennemasten aanwezig waar door middel van site-sharing kan worden aangehaakt. Naar verweerder onbetwist heeft gesteld, is in het zoekgebied verder geen hoge bebouwing aanwezig. De Kasbah en de woningen aan de Staringstraat zijn onvoldoende hoog om te voldoen aan de dekkingsgraad en het gebouw van Tebodin ligt op een te grote afstand. De door eisers genoemde locatie aan de Sportlaan Driene ligt niet op gemeentegrond, waardoor eerst instemming zal moeten worden verkregen van de grondeigenaar. Een locatie gelegen op een grotere afstand van de stadsrand, zoals door eisers voorgesteld, is evenmin een optie, nu deze locatie is gelegen in het midden van de ecologische hoofdstructuur en namens KPN ter zitting is gesteld dat de afstand een zodanige wordt dat deze leidt tot een verminderde dekkingsintensiteit en mogelijk dekkingsproblemen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt onjuist is. Wat betreft de locatie aan de Eendengang 75, heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet waarom deze locatie uit welstandstechnisch oogpunt niet haalbaar is. Behoudens de omstandigheid dat ook op die locatie een groot aantal bezwaren is te verwachten, heeft dit te maken met de zichtlijn vanuit de Jacques Perkstraat naar het buitengebied. Anders dan eisers stellen, is die locatie daarmee niet gelijk aan de thans vergunde locatie.

Voorgaande heeft er toe geleid dat verweerder zijn aanvankelijke afwijzende houding ten aanzien de vergunde locatie heeft laten varen en zich – in navolging van de welstandscommissie – op het standpunt heeft gesteld dat deze locatie “de minst slechte is”. De rechtbank acht dit standpunt niet onredelijk. Daarbij geldt dat niet staande kan worden gehouden dat plaatsing van de antennemast zich niet verhoudt met de geldende gemeentelijke beleidsnotities. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de plaatsing van de mast aan de stadsrand een balans is gevonden tussen enerzijds het belang om landschappelijk waardevolle gebieden en open landschappen te ontzien en anderzijds het belang om de mast niet te plaatsen bij woningen of gebouwen met een overwegende woonfunctie. Met de plaatsing zo dicht mogelijk aan de stadsrand wordt aan de gemeentelijke beleidsregels voldaan, waarbij geldt dat – overeenkomstig de notitie “ruimtelijke randvoorwaarden bij plaatsing zend/antenne-installaties” en “Omgaan met UMTS in Hengelo” – alternatieven zijn onderzocht op hun ruimtelijke aanvaardbaarheid.

Evenmin is sprake van strijdigheid met de Structuurvisie Hengelo 2030. Dat daarin is opgenomen dat verrommeling van het buitengebied dient te worden tegengegaan betekent immers nog niet dat van elke bebouwing dient te worden afgezien. Dat wordt gebouwd op de es zodat het bouwplan in strijd komt met provinciale regelgeving wordt voorts door verweerder ontkend. Verweerder heeft gesteld dat de mast niet midden op de es wordt geplaatst. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen.

Eisers hebben nog betoogd dat verweerder niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen, gelet op de gezondheidsrisico's als gevolg van blootstelling aan elektromagnetische velden die worden veroorzaakt door de aan de mast bevestigde UMTS-antennes. Zij hebben in dit verband in het bijzonder gewezen op de laatste bevindingen van de Wereld Gezondheidsorganisatie, zoals weergegeven in de verklaring van 31 mei 2011, waarbij radiofrequente elektromagnetische velden zijn ingedeeld als mogelijk kankerverwekkend voor de mens op basis van een verhoogd risico op glioom bij gebruik van mobiele telefoons.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag op dit punt voldoet aan het gemeentelijke antennebeleid, waarin is aangesloten bij het standpunt van de Gezondheidsraad, de GGD en de regering over de gezondheidsaspecten van antennemasten. Volgens verweerder kan, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling, hierbij aansluiting worden gezocht. Nu KPN gehouden is apparatuur te gebruiken die voldoet aan de normen, waaronder de blootstellingslimieten, is er geen reden de ontheffing te weigeren, aldus verweerder.

Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder in redelijkheid niet gehouden uit voorzorg de gevraagde vrijstelling te weigeren. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2011, LJNBR5664. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat uit wereldwijde onderzoeken naar de effecten van radiofrequente elektromagnetische velden weliswaar blijkt dat radiofrequente elektromagnetische velden een nadelig gezondheidseffect kunnen hebben, doch dat juist om die reden blootstellingslimieten zijn vastgesteld. Wat betreft de effecten op de korte termijn wordt in deze onderzoeken geconcludeerd dat deze niveaus in de woon- en leefomgeving zo goed als nooit voorkomen. Wat betreft de lange termijn wordt in de onderzoeken geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat radiofrequente elektromagnetische velden kanker of andere langetermijneffecten kunnen veroorzaken. Wel zijn er wetenschappelijke onzekerheden over de eventuele invloed van het gewijzigde blootstellingspatroon door het sterk toegenomen gebruik van met name mobiele telefonie en de daarmee gepaard gaande GSM- en UMTS-basisstations en over de betekenis van de rapportage van, soms ernstige, gezondheidsklachten. Deze onzekerheden zijn voor de rijksoverheid aanleiding geweest om een onderzoeksprogramma te starten, waarna de Gezondheidsraad hierover een advies heeft uitgebracht met aanbevelingen voor nader onderzoek en het opzetten van een kennis- en onderzoekscentrum. De overheid heeft echter nog geen aanleiding gezien om op grond van het voorzorgbeginsel een lagere grenswaarde vast te stellen voor radiofrequente elektromagnetische velden. In de door eisers vermelde stukken ziet de rechtbank geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen. Hierbij wordt, in navolging van voormelde uitspraak van de Afdeling, mede in aanmerking genomen dat de Gezondheidsraad in het rapport ''Elektromagnetische velden, jaarbericht 2008'' van maart 2009, waarin uitdrukkelijk is weergegeven hoe de commissie Elektromagnetische velden van de Gezondheidsraad wetenschappelijke gegevens beoordeelt, heeft vermeld dat volgens de commissie Elektromagnetische velden in onderzoeken weliswaar enkele effecten zijn gevonden op hersenfuncties, maar er geen aanwijzingen zijn dat deze duiden op, of kunnen leiden tot gezondheidseffecten.

Voorts concludeert de commissie dat het aantal mensen dat een grote verscheidenheid aan gezondheidsklachten toeschrijft aan allerlei bronnen van elektromagnetische velden lijkt toe te nemen, maar het beeld dat uit wetenschappelijk gegevens naar voren komt is dat er geen oorzakelijk verband is tussen blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden en het optreden van lichamelijke onverklaarbare klachten. Wel is er, aldus het jaarbericht, een verband tussen de klachten en de veronderstelling blootgesteld te worden.

De rechtbank heeft hierbij tevens in aanmerking genomen het Fact sheet N°193 van juni 2011 van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Daarin is vermeld dat gegeven het grote aantal gebruikers van mobiele telefoons het belangrijk is om mogelijke invloed op de gezondheid te onderzoeken, te begrijpen en te monitoren. Volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie is een groot aantal onderzoeken verricht over de laatste twee decennia om te beoordelen of mobiele telefoons een mogelijk gezondheidsrisico vormen. Tot op heden zijn geen nadelige effecten op de gezondheid vastgesteld die zijn veroorzaakt door mobiele telefoons.

Gelet op het voorgaande, heeft verweerder in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij het standpunt van de Gezondheidsraad en de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven om te oordelen dat UMTS masten niet bij woonbebouwing mogen worden geplaatst, en in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien uit voorzorg de ontheffing voor het plaatsen van een antennemast te weigeren.

Voor zover eisers tot slot hebben gesteld dat de plaatsing van de antennemast, hoofdzakelijk door de aantasting van het waardebepalende zicht vanuit de woningen, leidt tot een waardedaling van de huizen in de wijk, oordeelt de rechtbank dat – wat van het standpunt van eisers ook van zij,een eventuele waardedaling kan worden ondervangen door het indienen van een verzoek om planschadevergoeding als bedoeld in artikel 6.1 Wro. Verweerder hoeft hierin geen reden te zien de gevraagde ontheffing te weigeren.

Hetgeen overigens door eisers is aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslist wordt als volgt.


4. Beslissing

De Rechtbank Almelo,

Recht doende:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, behoudens voor zover dit is ingediend door eisers, op de aan deze uitspraak gehechte lijst aangeduid met de nummers 2,5,10,11,12,13,18,19,21,26,27,28,30,31,33,34,35,40,42,43,44,45,47,49,50,52,53,54,55,56,65,68,70,72,80,84,86,87,92,93,94,98,99,100,105 en108;
- verklaart het beroep, ingediend door deze eisers ongegrond.

Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.


Aldus gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzitter, en mrs. R.J. Jue en L.M. Tobé, rechters in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 22 FEBRUARI 2012.

Voor het origineel zie:
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BV6701



Lees verder in de categorie Juridische Informatie | Terug naar homepage | Lees de introductie