Uitspraak Rechtbank Utrecht zendmast Loenen a/d Vecht, voorlopige voorziening afgewezen.

vrijdag, 06 augustus 2010 - Categorie: Juridische Informatie

Bron: Jure 4 aug 2010

LJN BN3128, Rechtbank Utrecht, SBR 10/1615, SBR 10/1635, SBR 10/1884 en SBR 10/1873
Datum uitspraak: 04-08-2010
Datum publicatie: 04-08-2010
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Zaaknummers: SBR 10/1615, SBR 10/1635, SBR 10/1884 en SBR 10/1873
Inhoudsindicatie:

Bouwvergunning en ontheffing voor het oprichten van een zendmast voor GSM en UMTS bij Sportveld De Heul te Loenen aan de Vecht. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat zendmast voldoet aan de criteria uit de Beleidsnota antenne-installaties. Verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht

zaaknummers: SBR 10/1615, SBR 10/1635, SBR 10/1884 en SBR 10/1873

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2010 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak

inzake

eiser 1,
eiser 2 en
42 andere bewoners van de adres 1 en het adres 2,
allen wonende te woonplaats,
eisers,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loenen,
verweerder.


Inleiding
1.1 De beroepen en de verzoeken hebben betrekking op het besluit van verweerdervan 7 april 2010 (het bestreden besluit) waarbij verweerder aan KPN B.V. (hierna: vergunninghoudster) ontheffing en een lichte bouwvergunning heeft verleend voor een vakwerkmast ten behoeve van telecommunicatie op het perceel nabij adres te woonplaats, kadastraal bekend woonplaats, sectie sectie, nummer nummer (hierna: het perceel). Het beroep en het verzoek van eiser 1 (hierna: eiser 1) zijn ter behandeling gevoegd met het beroep en het verzoek van eiser 2 (hierna: eiser 2) en 42 anderebewoners.

1.2 De beroepen en de verzoeken zijn op 21 juli 2010 ter zitting behandeld. eiser 1 is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.O. van Reenen, werkzaam bij DAS te Amsterdam. eiser 2 is in persoon verschenen, in gezelschap van A, een andere bewoner. Namens verweerder is verschenen mr. B, werkzaam bij de gemeente Loenen. Namens vergunninghoudster is verschenen mr. C, senior liaisonmanager.

Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 De voorzieningenrechter dient allereerst na te gaan of er sprake is van een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81van de Awb . Vaststaat dat op 7 april 2010 een bouwvergunning is verleend, zodat vergunninghoudster kan gaan bouwen.

Eisers hebben betoogd dat vergunninghoudster op 9 juni 2010 is begonnen met bouwen, waardoor een onomkeerbare situatie dreigt. Bij brief van 15 juni 2010 heeft vergunninghoudster toegezegd de bouw op te schorten in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee voldoende aannemelijk geworden dat eisers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening.

2.3 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.

Ten aanzien van de beroepen (SBR 10/1615 en SBR 10/1635):
2.4Van de in het beroepschrift van eiser 2 vermelde indieners van het beroep heeft D (hierna: D) geen zienswijze ingediend. Gelet daarop dient het beroep, voor zover door D ingesteld, gelet op artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.5 Van de in het beroepschrift van eiser 2 vermelde indieners van het beroep heeft E (hierna: E), naar ter zitting aan de hand van de datumstempel op de enveloppe van de ingediende zienswijze is komen vast te staan, niet tijdig een zienswijze ingediend. Gelet daarop dient het beroep voor zover door E ingesteld gelet op artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.6 Vergunninghoudster heeft eerst ter zitting betoogd dat geen van de eisers als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, zodat voor hen geen beroep open stond. Dit betoog slaagt niet. Eisers hebben ter zitting onweersproken gesteld dat zij vanuit hun woning zicht hebben op te realiseren zendmast. Gelet hierop isde voorzieningenrechter van oordeel dat de overige eisers belanghebbende zijn en ontvankelijk in hun beroep.

2.7 Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank is van oordeel, dat voor het bouwen van de zendmast op de voet van artikel 40, eerste lid en onder a, van de Woningwet in samenhang met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken , een lichte bouwvergunning is vereist.

2.8 Op het perceel rust op grond vanhet geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied” de bestemming “Dagrecreatieve doeleinden”, met als subbestemming sportvelden.
Artikel 9, derde lid, van de planvoorschriften bepaalt dat op deze gronden uitsluitend mogen worden gebouwd gebouwen, géén woningen zijnde, ten dienste van de subbestemming en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
In het vierde lid, aanhef en onder d, van dit artikel is bepaald dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 meter mag bedragen.

2.9 Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden, als opvolger van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Ingevolge het overgangsrecht opgenomen in artikel 9.1.10, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dattijdstip.

De aanvraag op basis waarvan de bouwvergunning is verleend, is op 28 oktober 2008 ingediend. Dit betekent dat getoetst dient te worden aan de Wro. Dat vergunninghoudster op verzoek van verweerder na 1 juli 2008 een nieuwe aanvraag heeft ingediend, maakt dit niet anders. Het stond vergunninghoudster vrij een dergelijke nieuwe aanvraag in te dienen. Gesteld noch gebleken is dat eisers hierdoor nadeel hebben ondervonden.

2.10 Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet dient, indien het gaat om een aanvraag om bouwvergunning die tevens wordt aangemerkt als een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro, de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voorbereid te worden overeenkomstig de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om een ontheffing.

2.11 Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan, dat uitgaat van een bouwhoogte van 39,9 meter, in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Om het bouwplan mogelijk te maken, heeft verweerder door middel van publicatie in de Vecht-, Amstel- en Rijnstreek van 19 maart 2009 het voornemen geuit ontheffing van de bestemmingsplanbepalingen en bouwvergunning te verlenen. In de door eisers ingediende zienswijzen op het ontwerpbesluit heeft verweerder geen aanleiding gezien terug te komen op zijn voornemen. Bij het thans bestreden besluit heeft hij de strijdigheden met het bestemmingsplan opgeheven door met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit ruimtelijke ordening , ontheffing te verlenen. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verweerder deze ontheffing in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

2.12 Eisers hebben betoogd dat de door verweerder gevolgde procedure niet zorgvuldig is geweest. Het besluit dat verweerder in zijn vergadering van 2 maart 2010 heeft genomen om een bouwvergunning te verlenen was volgens eisers al op 8 juni 2009 door verweerder genomen. Eisers hebben betoogd dat het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dat verweerder tot 2 maart 2010 naar de omwonenden de indruk heeft gewekt dat er nog geen sprake was van een definitief besluit.

2.13 Verweerder heeft toegelicht dat het besluit om een bouwvergunning te verlenen op 8 juni 2009 tot stand is gekomen. De definitieve verlening van de vergunning heeft in verband met de op te stellen planschadeovereenkomst geduurd tot 7 april 2010. Verweerder heeft erkend dat het netter was geweest om degenen die hun zienswijzen hadden ingediend hiervan eerder op de hoogte te stellen dan uiteindelijk is gebeurd. Verweerder heeft een informatieavond georganiseerd om uit te leggen hoe dit is gelopen en hiervoor zijn excuses aangeboden.

2.14 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met de bekendmaking van de verleende vergunning heeft kunnen wachten tot er duidelijkheid was over de voor het bouwplan relevante planschadeovereenkomst. Eisers zijn hierdoor niet benadeeld.

2.15 Eisers hebben betoogd dat de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit onvoldoende is. Volgens eisers is het perceel, in tegenstelling tot wat verweerder heeft gesteld, gelegen in een belvedèregebied.

Verder heeft verweerder ten onrechte gekozen voor de locatie locatie, nu deze niet in de bebouwde kom is gelegen maar in het buitengebied. Eisers menen dat het verlenen van een ontheffing om die redenen in strijd is met de Beleidsnota.

2.16 Verweerder heeft de door hem op 1 juni 2004 vastgestelde Beleidsnota antenne-installaties (hierna: de Beleidsnota) gebruikt als toetsingskader voor de door hem verleende vergunning en vrijstelling.

In hoofdstuk 5 “Beschrijving gebieden en objecten” van de Beleidsnota is in paragraaf 5.1 “Buitengebied” bepaald dat het landschap van het grondgebied van degemeente Loenen voornamelijk bestaat uit veenweidegebied. Kenmerkend voor het gebied zijn de meanderende rivieren de Vecht en de Angstel. De Vecht en zijn directe omgeving is aangewezen als belvedèregebied en dient zoveel mogelijk ontzien te worden. Er dient bij eventuele plaatsing van antenne-installaties in het buitengebied rekening te worden gehouden met het open landschap en de aanwezige natuur- en cultuurhistorische waarden.

Op grond van hoofdstuk 6 “Beleidsregels” van de Beleidsnota gelden voor antenne-installaties hoger dan 5 meter de volgende algemene criteria:
1. Inpassing in het landschap: Aanpassing aan het karakter van de directe omgeving in verband met de mogelijke aantasting in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht. Bij het oprichten van nieuwe antenne-installaties dient zoveel mogelijk aangesloten te worden op de aanwezige (grootschalige) infrastructuur. De antenne-installatie moet zoveel mogelijk opgaan in zijn omgeving;
2. Sitesharing: Wanneer het niet mogelijk is gebruik temaken van roaming of sitesharing kan ervoor gekozen worden om een geheel nieuwe mast op te richten. In dat geval moet de nieuwe mast te allen tijde geschikt zijn voor site-sharing;
3. Plaatsing antenne-installaties: Er dient een redelijke afstand tot de omliggende (woon)bebouwing aangehouden te worden. Deze afstand moet van geval tot geval worden bepaald. Toetsingscriteria voor het bepalen van een redelijke afstand zijn:
- Belangen omwonenden (privacy / uitzicht / schaduw);
- Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing / welstandseisen;
- Gezondheid.

Als aanvullende criteria gelden, voor zover in dit geding relevant, dat antenne-installaties binnen de bebouwde kom bij voorkeur bij sportcomplexen moeten worden geplaatst en buiten de bebouwde kom zoveel mogelijk in aansluiting op bestaande verdichtingen in het landschap. Onder 6.7.3 is als mogelijke nieuwe locatie voor een antenne-installatie genoemd locatie.

2.17 De voorzieningenrechter acht het antennebeleid van verweerder, zoals verwoord in de Beleidsnota, niet onredelijk.

2.18 Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat het plaatsen van een mast altijd een inbreuk is op het landschap. Door de aanwezigheid van bestaande bomen en lichtmasten zal de mast min of meer in de bestaande omgeving worden opgenomen. De hoogte van de mast van bijna 40 meter maakt dat deze geschikt is voor site-sharing. De onderhavige locatie op locatie is in de Beleidsnota genoemd als mogelijke nieuwe locatie.

2.19 Partijen verschillen van mening overde vraag of het bouwplan al dan niet is gelegen in het zogenaamde belvedèregebied.

De voorzieningenrechter constateert dat verweerder in de Beleidsnota dit gebied wel noemt, maar in het bestreden besluit oordeelt dat het bouwplan niet in dat gebied gelegen is. Gelet op de ter zitting overgelegde foto’s en de zich in het dossier bevindende kaarten en overzichten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich op dat standpunt heeft kunnen stellen, aangezien zich in de nabijheid van het bouwplan tevens een woonwijk, diverse bedrijven en andere verdichtingen in het landschap bevinden. Verweerder heeft voorts zijn beslissing om vrijstelling te verlenen kunnen onderbouwen door te verwijzen naar de Beleidsnota. De voorzieningenrechter acht het van belang dat locatie in de Beleidsnota is genoemd als mogelijke nieuwe locatie. Deze locatie is in overeenstemming met de hierboven onder 2.16 genoemde algemene en aanvullende criteria. Dat locatie niet binnen maar buiten de bebouwde kom is gelegen,acht de voorzieningenrechter niet onoverkomelijk, nu dat sportveld tevens kan worden aangemerkt als een reeds bestaande verdichting in het landschap. In dat verband heeft verweerder gesteld dat op grond van het geldende bestemmingsplan op de onderhavige locatie een blaashal met een inhoud van ruim 2.500 m3 mag worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aldus voldoende heeft toegelicht dat de zendmast voldoet aan de eerste twee criteria uit de Beleidsnota. Het bestreden is besluit is met de verwijzing naar de Beleidsnota en de daarbij gegeven toelichting voorzien van een voldoende ruimtelijke onderbouwing. De voorzieningenrechter dient thans nog te beoordelen of de zendmast voldoet aan het derde in de Beleidsnota genoemde algemene criterium.

2.20 Eisers hebben betoogd dat verweerder hun belangen onvoldoende heeft meegewogen. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent dat de landschappelijke inpassing van een zendmast van deze omvang binnen dan wel aan de rand van bewoondgebied, veelal op bezwaren zal stuiten, ongeacht welke locatie wordt gekozen. Het gegeven dat eisers vanuit hun woning zicht hebben op de zendmast en dat de mast een inbreuk maakt op het open landschap betekent derhalve niet dat de locatie om die reden niet aanvaardbaar is. Wel dient verweerder de verschillende belangen op kenbare wijze in aanmerking te nemen. Verweerder heeft betekenis toegekend aan het belang van een goed netwerk voor mobiele telefonie. Hij heeft voorts de belangen van vergunninghoudster,blijkend uit bij de aanvraag overgelegde onderbouwing van en de ter zitting gegeven toelichting op de noodzaak van de op te richten zendmast in verband met de gewenste GSM- en UMTS-dekking, in zijn afweging betrokken. Gekozen is voor een locatie die het minst belastend is voor de omgeving en welke past binnen het antennebeleid. Naar de mening van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarbij de belangen van eisers wel degelijk onderkend, maar hij heeft hierin geen reden hoeven zien om de gevraagde ontheffing te weigeren. Niet gezegd kan daarom worden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de ontheffing heeft kunnen komen.

2.21 Ten aanzien van de in het derde algemene criterium van de Beleidsnota genoemde welstandseisen heeft verweerder verwezen naar het advies van de welstandscommissie van 18 februari 2010. In dit advies staat dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie kan zich vinden in de vormgeving van de mast, die functioneel passend is en voor een telecommast in principe algemeen aanvaard. De commissie kan instemmen met de keuze van de gemeente de mast te plaatsen in een sportpark. Door de aanwezigheid van redelijk hoge bomen zal de mast min of meer opgenomen worden in de omgeving. De functie van de mast past daarbij goed bij het sportpark. De commissie heeft toegelicht dat in de welstandsnota geen specifieke criteria voor masten staan. Het advies is derhalve gebaseerd op de algemene criteria.

2.22 De voorzieningenrechter volgt eiser 2 niet in zijn betoog dat eisers in hun belangen zijn geschaad doordat het welstandsadvies niet gelijktijdig met het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen. Het stond verweerder, anders dan eiser 2 kennelijk wil betogen, vrij het bestreden besluit na de indiening van de zienswijzen nader te onderbouwen. In beroep hebben eisers op het advies van de welstandscommissie gereageerd.

2.23 Zoals de Afdeling bestuurrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) reeds meermalen heeft overwogen, moet bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie in beginsel groot gewicht worden toegekend. De Woningwet voorziet immers niet zonder reden in de instelling van een commissie van onafhankelijke deskundigen voor het uitbrengen van advies over ingediende bouwplannen. De advisering van een dergelijke commissie moet worden gezien als een waarborg voor een verantwoorde en - binnen zekere grenzen - geobjectiveerde beoordeling van de welstandsaspecten. Hoewel verweerder niet aan het welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, mag hij aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of derde- belanghebbende een tegenadvies overlegt van een ander deskundig te achten persoon of instantie of gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.

2.24 Eisers hebben een brief overgelegd van ir. F, landschapsarchitect BNT, van 14 juli 2010. Volgens F heeft de provincie Utrecht in haar structuurvisie 2005-2015 - in een partiële herziening voor de uitwerking van de Nationale Landschappen in de Structuurvisie - de kernkwaliteiten van het Vechtlandschap, liggende in de Nationale landschappen “Het Groene Hart”en “De Nieuwe Hollandse Waterlinie” uitgewerkt. Hiervoor gelden de volgende kernkwaliteiten:
- landschappelijke diversiteit;
- het weidekarakter;
- openheid.
Volgens F ligt het perceel in het open Vechtlandschap. Het uitgangspunt dat de combinatie van een zendmast met een sportpark gepast is, zou volgens F moeten vervallen daar waar argumenten van behoud en versterking van het Vechtlandschap, zoals vastgelegd in de genoemde beleidsdocumenten, van meer gewicht zou moeten zijn.

2.25 Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de brief van F van 14 juli 2010 niet is aan te merken als een advies van een ter plaatse deskundige. Hij heeft in dit verband gesteld dat F lid is geweest van de welstandscommissie in de gemeente Almere, waar de bebouwing niet vergelijkbaar is met die in de Vechtstreek. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verweerder heeft gesteld geen aanleiding te twijfelen aan de deskundigheid van F.

2.26 De voorzieningenrechter ziet in de brief van F evenwel geen reden te twijfelen aan de deugdelijkheid van het advies van de welstandscommissie van 18 februari 2010. Zij overweegt hiertoe dat de brief F met name ingaat op de locatie van de zendmast en niet op de welstandsaspecten en de vormgeving van de zendmast op zich. De keuze van een locatie is aan verweerder en niet aan de welstandscommissie. Een welstandsdeskundige dient derhalve de voorliggende locatie als een gegeven te beschouwen en daar het welstandsadvies op te baseren.

2.27 Ten aanzien van de in het derde algemene criterium van de Beleidsnota genoemde gezondheidsaspecten hebben eisers betoogd dat verweerder de vrijstelling vanwege de gezondheidsrisico’s die een UMTS-mast met zich meebrengt, had moeten weigeren. Uit een press-release van het Europees Parlement van 3 september 2008 blijkt volgens eiser 1 dat er nieuwe normen voor elektromagnetische straling moeten komen. Verder heeft eiser 1 gesteld dat 50 Nederlandse artsen op 7 april 2009 een persbericht hebben uitgebracht waarin een oproep aan verantwoordelijken in de politiek en gezondheidszorg werd gedaan om maatregelen te nemen om de blootstelling aan elektromagnetische velden te verminderen.

2.28 Vergunninghoudster heeft in de onderbouwing bij haar aanvraag en ter zitting onder meer toegelicht dat bij het ontwerp van haar antennes rekening is gehouden met de richtlijn voor blootstelling aan elektromagnetische velden van antennes die is opgesteld door de “International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection” (ICNIRP).

2.29 De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een oorzakelijk verband is tussen blootstelling aan elektromagnetische velden enerzijds en schade aan de gezondheid anderzijds. Zij is, onder verwijzing naar uitspraak van de AbRvS van 18 maart 2009 ( LJN BH6306), van oordeel dat de omstandigheid dat vergunninghoudster zich houdt aan de aanbevelingen van de ICNIRP moet worden gezien als een aanvullende waarborg dat schade aan de gezondheid achterwege blijft. Door eisers is niet aannemelijk gemaakt dat deze aanbevelingen niet beantwoorden aan actuele wetenschappelijke inzichten.

2.30 De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder voldoende heeft toegelicht dat de zendmast voldoet aan de in de Beleidsnota genoemde criteria.

2.31 Eisers hebben verder betoogd dat de gekozen locatie in strijd is met het Streekplan van de provincie Utrecht 2005-2015 (hierna: het Streekplan). Volgens eisers is niet voldaan aan de in het provinciale beleid gestelde voorwaarden dat de nieuwe masten zoveel mogelijk moeten worden aangelegd in stedelijk gebied en dat ze in het buitengebied moeten aansluiten op (hoge) bebouwing langs dehoofdinfrastructuur of op hoogspanningsmasten.

2.32 Verweerder heeft in zijn reactie gesteld dat het Streekplan, met de term “zoveel mogelijk” niet uitsluit dat ook masten buiten het stedelijk gebied worden opgericht. De vergunde zendmast sluit volgens verweerder aan op de bestaande infrastructuur, namelijk een sportterrein met hoge bomen en lichtmasten.

2.33 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom hij in het provinciaal beleid geen aanleiding heeft gezien de gevraagde ontheffing te weigeren.

2.34 Volgens eisers is ten slotte onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieve locaties. Verweerder heeft in zijn reactie op de zienswijzen toegelicht dat een zevental alternatieve locaties is onderzocht. De AbRvS heeft, onder meer in de uitspraak van 1 juli 2009 ( LJN BJ1099), bepaald dat verweerder eerst en vooral heeft te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat bij hem is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan hetbestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.

Een dergelijke situatie doet zich niet voor. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem onderzochte alternatieven op bezwaren stuiten en geen gelijkwaardig resultaat opleveren.

Met betrekking tot de door eisers genoemde alternatieve locatie in de kerktoren in woonplaats heeft verweerder toegelicht dat deze locatie, in tegenstelling tot de gekozen locatie, slechts geschikt is voor twee providers. Verder staat op voorhand niet vast dat deze locatie, op een monument midden in de dorpskern, op minder bezwaren zal stuiten.

2.35 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de ontheffing in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Er is, op grond van hetgeen eiseres hebben aangevoerd, niet gebleken dat verweerder de bouwvergunning had moeten weigeren.

2.36 Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening (SBR 10/1884 en SBR 10/1873):
2.37 Gelet op de beslissingen in de hoofdzaken is het treffen van een voorlopige voorziening in de beide zaken niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in één of beide zaken in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing
De voorzieningenrechter:

Ten aanzien van de beroepen:
3.1 verklaart de beroepen voor zover ingesteld door D en E niet-ontvankelijk;

3.2 verklaart de overige beroepen ongegrond.

Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening:
3.3 wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.


Aldus vastgesteld door mr. M.N. Noorman en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2010.

De griffier: De voorzieningenrechter:




mr. J.K. van de Poel mr. M.N. Noorman


Afschrift verzonden op:


Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage.

Voor de originele publicatie zie:
jure.nl/bn3128 .



Lees verder in de categorie Juridische Informatie | Terug naar homepage | Lees de introductie