Zutphen: Juridische macht houdt gelederen gesloten. Beroep tegen zendmast ongegrond verklaard.

vrijdag, 11 juni 2010 - Categorie: Juridische Informatie

Zie onze opmerking bij: Juridische%20Informatie/2976 .

Bron: Rechtspraak.nl 9 juni 2010

LJN: BM7185, Rechtbank Zutphen , 09/983, 09/1023 en 09/1026

Datum uitspraak: 09-06-2010
Datum publicatie: 09-06-2010
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Bouwvergunning en binnenplanse vrijstelling voor een antennemast van KPN. De beroepen worden, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard. Verweerder was bevoegd binnenplanse vrijstelling te verlenen. Geen strijd met verweerders ''Beleidskader Antennemasten''. Noodzaak antennemast aangetoond. Geen onaanvaardbare inbreuk op het landschap. Dat de antennemast gezondheidsklachten veroorzaakt, kan niet worden vastgesteld.

Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer

Reg.nrs.: 09/983, 09/1023 en 09/1026

Uitspraak in het geding tussen:

1. eiser1, eiser2, eiser3, eiser4, e.a.,
2. eiser3,
3. eiser4 en eiser5, te Gaanderen en Doetinchem, eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem
verweerder.

KPN BV
derde-partij.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2009 heeft verweerder aan Volker Wessels Telecom BV vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en een lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een vakwerkmast inclusief antenne-installatie en hekwerk ten behoeve van mobiele communicatie (hierna: antennemast) op het perceel, plaatselijk bekend Kloosterlaan ongenummerd te Doetinchem, kadastraal bekend Ambt-Doetinchem, nummer (hierna: het perceel). De bouwvergunning is op 11 augustus 2009 overgeschreven op de derde-partij.

Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren naar de rechtbank doorgezonden ter behandeling als beroepschrift. Eisers sub 1 en 2 hebben tevens beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.

De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 28 april 2010, waar eisers eiser1, eiser3 en eiser4 en eiser5 in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G.P. Derks en P.G. den Dulk. De derde-partij is vertegenwoordigd door mr. H.M.E. Tuijnman.

2. Overwegingen

2.1 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers allen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn. Zij overweegt hieromtrent als volgt.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

De rechtbank stelt uit de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiser sub 2, eiser3, op een afstand van omstreeks 550 meter van het perceel woonachtig is en dat hij op de antennemast geen zicht van betekenis heeft. Naar het oordeel van de rechtbank moet de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan bij de woning van eiser sub 2 beperkt worden geacht. Voorts is niet aannemelijk dat sprake is van (volgens eiser schadelijke) straling van de antennemast op diens perceel. Gelet hierop onderscheidt het belang van eiser sub 2 zich niet van dat van andere inwoners van Gaanderen en Doetinchem. Hieruit volgt dat het beroep van eiser sub 2 niet-ontvankelijk is.

De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers sub 3, eiser4 en eiser5, op een zodanig korte afstand van de antennemast wonen, dat hun belangen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Hun beroep is derhalve ontvankelijk.

Het beroep van eisers sub 1 is onder meer ingesteld door dezelfde eiser4 en het voorgaande brengt met zich dat ook dat beroep ontvankelijk is. De vraag of het beroep ontvankelijk is, voor zover het is ingesteld door de overige ondertekenaars van dat beroepschrift, behoeft dan ook geen bespreking.

2.2 Ter beoordeling staat of verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om een binnenplanse vrijstelling (thans: ontheffing) te verlenen voor de antennemast en vervolgens of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.

2.2.1 Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen, voor zover thans van belang, in strijd is met een bestemmingsplan.
Ingevolge het derde lid is op de lichte bouwvergunning het eerste lid, voor zover van belang, van overeenkomstige toepassing.

2.2.2 Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2000, herziening 2002” op het perceel rustende bestemming “Agrarisch gebied met landschapswaarden”, nader aangeduid als “AL(b), beslotenheid / houtwallenlandschap”.

2.2.3 Om verwezenlijking van het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder een vrijstelling verleend op de voet van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Daarin is bepaald dat burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 (Beschrijving in hoofdlijnen), bevoegd zijn vrijstelling te verlenen van deze voorschriften ten behoeve van het bouwen van masten voor telecommunicatie tot een hoogte van 40 m, mits:

• per geval vaststaat dat binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie en/of andere bestaande hoge objecten, zoals windturbines, reclamezuilen en/of hoogspanningsmasten;
• de locatie is gelegen nabij rijks- of provinciale wegen en wel bij viaducten, knooppunten van wegen en/of parkeerplaatsen c.q. tankstations en bij voorkeur aansluit bij bestaande bebouwing.

2.2.4 Verweerder heeft zijn beleid inzake antennemasten als de onderhavige neergelegd in zijn ''Beleidskader Antennemasten'' van november 2008 (hierna: het Antennebeleid). Daarin staat vermeld dat medewerking aan een vrijstelling alleen wordt verleend indien:
• de noodzaak van de nieuwe mast is aangetoond;
• de mogelijkheden zijn benut om antennes te bundelen op bestaande masten;
• een afstandsmaat van 50 meter van gebouwen waar (steeds dezelfde) mensen langdurig verblijven in acht is genomen (naar analogie Wet Geluidhinder);
• de mogelijkheden om aan te sluiten op een hoog gebouw c.q. een bestaande mast c.q. een ander hoog object (bijvoorbeeld sportveldverlichting of hoogspanningsmast), zijn benut en zorg is besteed aan de inpassing door onder andere de situering, wijze van plaatsen en de kleurstelling; en
• de mogelijkheden buiten cultuurhistorisch, ecologisch en/of landschappelijk waardevolle gebieden en objecten (zoals vastgelegd in beleidsdocumenten als structuurvisies, de welstandsnota, landschapsontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen) zijn benut, zoals bedrijventerreinen, sportvelden en infrastructurele werken.

2.3 Eisers sub 1 en sub 3 hebben betoogd dat de noodzaak van de antennemast niet is aangetoond en evenmin dat binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande alternatieve locaties.

2.3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een alternatief voor de antennemast in de vorm van bijplaatsing op een andere mast of plaatsing op een hoog bouwwerk niet bestaat, omdat de antennemast voorziet in de opvulling van een dekkingsgat langs de A18 en daarom juist in dit dekkingsgat geplaatst moet worden.

2.3.2 Namens de derde-partij is dit standpunt, mede aan de hand van een tweetal dekkingskaarten, ter zitting van een nadere toelichting voorzien. Op deze dekkingskaarten is weergegeven de huidige situatie zonder en de toekomstige situatie met de onderhavige UMTS-antennemast.

Namens de derde-partij is naar voren gebracht dat de behoefte aan nieuwe antenne-opstelpunten voortkomt uit zowel de behoefte aan voldoende dekking als uit de toegenomen behoefte aan capaciteit van het netwerk. Voor de behoefte aan antennes is zowel het toegenomen gebruik als het aantal klanten bepalend. Gelet op het feit dat de derde-partij aanmerkelijk meer klanten heeft dan andere aanbieders, is bij haar sprake van een grotere behoefte aan antennes dan bij andere aanbieders. Een antennemast moet volgens de derde-partij worden geplaatst binnen een bepaald zoekgebied. Plaatsing buiten het zoekgebied leidt tot interferenties met omliggende opstelpunten en tot het niet behalen van het gewenste dekkingsbereik.

Onder verwijzing naar de dekkingskaarten heeft de derde-partij uiteengezet dat in het gebied rond het perceel thans sprake is van een zeer slecht dekkingsbereik. Daarnaast is volgens de derde-partij sprake van een slechte dekking in het woongebied aan de oostkant van Doetinchem en in het meer open gebied ten noorden van de snelweg. De capaciteit in Doetinchem is onvoldoende. Zonder de nieuwe mast is dit gebied bij geringe piekbelasting al overbelast. Bij calamiteiten – zoals een ongeval op de snelweg of een brand aan de oostzijde van Doetinchem – kan de derde-partij momenteel onvoldoende capaciteit bieden. Los van het feit dat de derde-partij haar klanten een goede dekking willen bieden, is er sprake van een aanzienlijk maatschappelijk belang bij realisatie van voldoende capaciteit dan wel van een voldoende dekkingsgebied, aldus de derde-partij.

Opstelpunten dienen volgens de derde-partij bij voorkeur te worden geplaatst op een hoog, bestaand gebouw. Aangezien in een landelijk gebied als het onderhavige plaatsing op een hoog gebouw niet mogelijk was, moest de derde-partij op zoek naar een mastlocatie. Bij het zoeken naar een geschikt opstelpunt is het zoekgebied in alle gevallen leidend en zijn de geografische mogelijkheden beperkt tot binnen een radiografisch bepaalde zoekcirkel. De derde-partij en verweerder hebben gezamenlijk de mogelijkheden onderzocht die binnen de geografische beperkingen van de netwerkopbouw van de derde-partij zijn gelegen. Hierbij is in aanmerking genomen dat het perceel is gelegen bij de snelweg, via de weg goed bereikbaar is, wat bij een storing van belang is, en is voorzien van stroom. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het perceel de beste locatie is, aldus de derde-partij.

2.3.3 Naar het oordeel van de rechtbank is aldus de noodzaak van de mast op het perceel voldoende aangetoond en genoegzaam aannemelijk gemaakt dat geen alternatieve locaties, bijvoorbeeld op bestaande masten of andere hoge objecten, voorhanden zijn.

2.4 Eisers sub 1 en sub 3 hebben voorts betoogd dat de mast is geprojecteerd in een gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Voor dit gebied geldt de gebiedsvisie ''Bethlehem'' geldt en het bouwplan is daarmee in strijd, aldus eisers.

2.4.1 Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat de antennemast aan de rand van een woningarm gebied en nabij de A18 is geprojecteerd. Verweerder acht de inbreuk op het landschap daarom acceptabel. Volgens hem is van strijd met de gebiedsvisie ''Bethlehem'' geen sprake. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat het terrein door de ligging nabij de autosnelweg ongeschikt is voor recreatie, toerisme of bewoning en zich daarentegen wel leent voor het plaatsen van bouwwerken, zoals een antennemast, die niet passen in een open landschap.

2.4.2 De rechtbank kan in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond vinden voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de ligging van het project in landschappelijk waardevol gebied niet aan verlening van de onderhavige vrijstelling in de weg staat.

2.5 Voorts is voldaan aan de overige voorwaarden in het bestemmingsplan en het Antennebeleid om vrijstelling te verlenen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de afstand van de antennemast tot de meest nabij gelegen woning – de woning van eisers eiser4 en eiser5 – ruim 75 meter bedraagt en dat is meer dan de in het Antennebeleid vastgelegde minimaal in acht te nemen afstand van 50 meter tot gebouwen waar (steeds dezelfde) mensen langdurig verblijven. Verweerder was derhalve bevoegd om een binnenplanse vrijstelling te verlenen ten behoeve van de antennemast.

2.6 Eisers sub 1 en sub 3 hebben ten slotte betoogd dat uit diverse onderzoeken is gebleken dat een antennemast gezondheidsklachten veroorzaakt.
De rechtbank begrijpt dit betoog zo, dat verweerder daarom niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.

2.6.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de afstand van ruim 75 meter van de antennemast tot de woning van eisers eiser4 en eiser5 overeen komt met de in acht te nemen afstand bij de plaatsing van hoogspanningsleidingen, lichtmasten en de realisering van bedrijven in de milieucatagorie 3.1 van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’.

Verweerder heeft zich voorts ten aanzien van mogelijke gezondheidsrisico’s gebaseerd op adviezen van de Gezondheidsraad en de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO). Het advies van de Gezondheidsraad van 28 juni 2004 is opgesteld naar aanleiding van een onderzoek van TNO van september 2003 naar de effecten van GSM- en UMTS-signalen op welbevinden en cognitie. De conclusie van dit advies is dat op basis van het TNO-onderzoek niet kan worden vastgesteld of een oorzakelijk verband bestaat tussen blootstelling aan elektromagnetische velden enerzijds en vermindering van het welbevinden of schade aan de gezondheid anderzijds. De WHO ziet volgens verweerder evenmin een verband tussen gezondheidsklachten en radiogolven van UMTS-antennes. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat de derde-partij is gehouden apparatuur te gebruiken die voldoet aan de normen, waaronder blootstellinglimieten, als bedoeld in het nationale antennebeleid en het Convenant vergunningvrije antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie dat is gesloten tussen onder meer Vodafone en de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en Verkeer en Waterstaat en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

2.6.2 De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat de Gezondheidsraad een ter zake deskundig en onafhankelijk instituut is. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de Gezondheidsraad op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of inhoudelijk onjuist is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers niet hebben weersproken het standpunt van verweerder dat het bouwplan voldoet aan de door de Gezondheidsraad vastgestelde, op internationale blootstellinglimieten gebaseerde, strenge veiligheidsmarges. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder een uitspraak van 8 april 2009 (zaak nr. 200805734/1, www.raadvanstate.nl).
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat aldus geen grond voor het oordeel dat verweerder in verband met de door eisers geuite vrees voor gezondheidsrisico's door straling van de antenne, niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om vrijstelling te verlenen.

2.7 Het beroep van eisers sub 1 en sub 3 is ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep van eiser sub 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eisers sub 1 en sub 3 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. R.G.J. Welbergen en mr. L. Feraaune, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2010.

Voor het originele artikel zie:
zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BM7185&u_ljn=BM7185 .




Lees verder in de categorie Juridische Informatie | Terug naar homepage | Lees de introductie