Geleen: uitspraak kort geding Voorzieningenrechter Rechtbank Maastricht inzake UMTSmasten

donderdag, 25 februari 2010 - Categorie: Juridische Informatie

''Ten aanzien van de door verzoekers gestelde mogelijke gezondheidsrisico’s als gevolg van het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar adviezen van de gezondheidsraad en de World Health Organisation, het zogeheten COFAM II onderzoek en de site antennebureau.nl.''

Zie voor een commentaar op bovenstaand citaat van de rechtbank onze opmerking bij:
Berichten%20Nederland/2969 .


Bron: Rechtspraak.nl 25 febr. 2010

LJN: BL4346,Voorzieningenrechter Rechtbank Maastricht , AWB 09 / 2203 + AWB 09 / 2202 Print uitspraak

Datum uitspraak: 01-02-2010
Datum publicatie: 18-02-2010

Rechtsgebied: Bestuursrecht overig

Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak

Inhoudsindicatie:
Bouwvergunning antenne-installatie; belanghebbende. Bij het bestreden besluit heeft verweerder ontheffing van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een antenne-installatie voor mobiele telefonie met twee UMTS-antennes, gelegen in de groenstrook naast de ijshal van recreatiecentrum Glanerbrook aan de zijde van de Parklaan te Geleen. Gelet op de geringe afstand tussen de mast en de woningen, het zicht op de mast en het uiterlijk aanzien van de omgeving, is de voorzieningenrechter, ondanks de aard van de te bouwen zendmast, van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling van de mast niet beperkt kan worden geacht. Derhalve zijn de verzoekers belanghebbenden bij het bestreden besluit. Voor de gezondheidsrisico’s van UMTS-straling bij woonbebouwing mag aansluiting worden gezocht bij het standpunt van de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven om te oordelen dat UMTS-masten niet bij woonbebouwing mogen worden opgericht. Voorts heeft vergunninghouder voldoende aannemelijk gemaakt dat de plaatsing van de antennemast noodzakelijk is voor het realiseren van landelijke dekking van het UMTS-netwerk. Verweerder heeft in redelijkheid tot verlening van ontheffing en bouwvergunning van de desbetreffende antenne-installatie kunnen overgaan.

Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter

Procedurenummers: AWB 09 / 2203 + AWB 09 / 2202

Uitspraak in het geding tussen

verzoekers,
allen wonend te Geleen, verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.

Datum bestreden besluit: 8 november 2009
Kenmerk: BV09.0072

1. Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.

Verzoekers hebben ten aanzien van dit besluit bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend.

Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 januari 2010. Ter zitting zijn 5 verzoekers in persoon verschenen, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door J.E. Day, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen. KPN B.V. (hierna: vergunninghouder) heeft zich laten vertegenwoordigen door H.M.E. Tuijnman, werkzaam bij vergunninghouder.


2. Overwegingen

In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze be¬voegdheid van de voorzieningenrechter zijn partijen gewezen in de kennisgeving van de behandeling van het verzoek ter zitting.

Na kennisneming van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting is de voorzienin¬genrechter van oordeel, dat nader onderzoek aan de beoordeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden, die zich tegen de toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. De voorzieningenrechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak en overweegt daartoe het volgende.

Op 3 februari 2009 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een lichte bouwvergunning voor het oprichten van een antenne-installatie voor mobiele telefonie, bestaande uit een dertig meter hoge zendmast (met twee UMTS-antennes), een voedingskast en een techniekkast. De zendmast wordt omsloten door een hekwerk van 7 bij 7 meter en 2,5 meter hoog en is gesitueerd in de groenstrook naast de ijshal van recreatiecentrum naam instantie aan de zijde van adres te Geleen, kadastraal bekend als gemeente Sittard-Geleen, sectie F, nummer 3426 (ged.).

Naar aanleiding hiervan heeft verweerder, met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, een ontwerp-besluit opgesteld en ter inzage gelegd. Gedurende de inzage termijn hebben verzoekers, uitgezonderd 4 verzoekers, schriftelijk zienswijzen ingediend.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder ten behoeve van het oprichten van genoemde antenne-installatie ontheffing verleend van het bestemmingsplan “naam instantie” en de door vergunninghouder gevraagde lichte bouwvergunning verleend onder voorwaarden.

Verzoekers hebben hiertegen een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en beroep ingesteld en – onder verwijzing naar de zienswijzen en kort weergegeven - aangevoerd, dat de noodzaak van de antenne-installatie niet aanwezig en aangetoond is. De beoogde mast zorgt, met name gedurende de periode dat de bomen bladloos zijn, voor een substantiële horizonvervuiling. De door verweerder gehanteerde procedure is niet correct en onbehoorlijk uitgevoerd. Voorts vormt de straling van de mast een gezondheidsrisico en zijn verzoekers bang dat de continue trilling/geluid het woongenot zal aantasten. Tevens stellen verzoekers zich op het standpunt dat door de mast de ruimtelijke kwaliteit van het park en de omliggende straten verminderd. Ten slotte is het voor verzoekers niet duidelijk of en zo ja, welke alternatieven zijn onderzocht en welke argumenten voor de gekozen locatie pleiten.

De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag of verzoekers belanghebbenden in de zin van de Awb zijn. Hiertoe wordt als volgt overwogen.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken.

Op grond van artikel 6:13 van de Awb – voor zover thans van belang - kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

Op grond van de gedingstukken stelt de voorzieningenrechter vast dat 4 verzoekers geen zienswijzen hebben ingediend. Gesteld noch gebleken is dat genoemde personen redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt dat zij geen zienswijzen hebben ingediend.

Gelet hierop zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, alsmede het beroep van 4 verzoekers, niet-ontvankelijk worden verklaard.

Met betrekking tot de vraag of de overige verzoekers als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt overweegt de voorzieningenrechter dat om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dient te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

De zendmast heeft een open transparante constructie en een hoogte van 30 meter. Ter zitting heeft verweerder door verzoekers onweersproken gesteld dat de afstand van de zendmast tot het dichtstbijzijnde huis 80 meter bedraagt en de maximale afstand tot het verst gelegen huis 200 meter is. Op grond van het uittreksel kadastrale kaart volgt de voorzieningenrechter dit standpunt. De zendmast zal geplaatst worden in een omgeving met een open parkachtig karakter, waarbij alle verzoekers, gelet op de hoogte en de afstand van de zendmast tot hun woningen, in meer of mindere mate zicht zullen hebben op de zendmast.
Gelet op de geringe afstand tussen de mast en de woningen, het zicht op de mast en de omgeving, is de voorzieningenrechter, ondanks de aard van de te bouwen zendmast, van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling van de mast niet beperkt kan worden geacht. Derhalve zijn verzoekers, met uitzondering van de eerdergenoemde 4 verzoekers, belanghebbenden bij het bestreden besluit, als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.

De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de vraag of verweerder in redelijkheid ontheffing en bouwvergunning heeft kunnen verlenen voor de antenne-installatie, als volgt.

Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.

Op grond van artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit ruimtelijke ordening komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Besluit), mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, minder is dan 40 m.

Op grond van artikel 5, tweede lid, onder b, juncto artikel 3 van het Besluit is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie, met inbegrip van een hekwerk ter beveiliging van een zodanige antenne-installatie waarvan de hoogte, gemeten vanaf de voet van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager, gemeten vanaf de voet van de antennedrager, minder is dan 40 m.

Niet in geschil is dat de zendmast in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “naam instantie”. Evenmin is in geschil dat de hoogte van de antenne-installatie gemeten vanaf de voet van de antenne-installatie minder dan 40 m is. Derhalve is de antenne-installatie een licht-bouwvergunningplichting bouwwerk waarvoor verweerder, op grond van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro juncto artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit, ontheffing van het bestemmingsplan kan verlenen.

De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun betoog dat de door verweerder gehanteerde procedure niet correct en onbehoorlijk is uitgevoerd. Immers, in het onderhavig geval is sprake van een lichtvergunningplichtig bouwwerk waarvoor verweerder terecht en op juiste wijze afdeling 3.4 van de Awb heeft toegepast, waarbij het ontwerp-besluit, na bekendmaking, ter inzage heeft gelegen en een ieder de gelegenheid is geboden zienswijzen in te dienen. Voorts is niet gebleken dat verzoekers in hun procedurele belangen zijn geschaad.

Voor wat betreft de gestelde horizonvervuiling kon verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter verwijzen naar het positieve advies van de welstandcommissie van 17 februari 2009, alsmede naar de in 2007 opgestelde Beleidsnota Telecom-Zendinstallaties, waarin de betreffende locatie is aangewezen als onderdeel van het gebied waar plaatsing van een nieuwe zendmast mogelijk is.

Ten aanzien van de door verzoekers gestelde mogelijke gezondheidsrisico’s als gevolg van het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar adviezen van de gezondheidsraad en de World Health Organisation, het zogeheten COFAM II onderzoek en de site antennebureau.nl. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 2006, LJN: AY4251, overweegt de voorzieningenrechter dat voor de gezondheidsrisico’s van UMTS-straling bij woonbebouwing aansluiting mag worden gezocht bij het standpunt van de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven om te oordelen dat UMTS-masten niet bij woonbebouwing mogen worden opgericht.
In het onderhavige geval bestaan geen aanwijzingen dat vergunninghouder apparatuur zal gebruiken die niet aan de normen, waaronder de blootstellinglimieten, vermeld in de nota Nationaal Antennebeleid van 12 december 2000 van de Staatsecretaris van Verkeer en Waterstaat (Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2000-2001, 27561, nr. 2) en het Convenant vergunningvrije antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie dat is gesloten tussen de vijf operators, waaronder vergunninghouder, en de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en Verkeer en Waterstaat en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, voldoet. Dat de door vergunninghouder gebruikte apparatuur aan die normen voldoet, is onweersproken.

Voorts heeft vergunninghouder naar het oordeel van de voorzieningenrechter, onder meer middels overlegging ter zitting van foto’s die de dekking in Geleen met en zonder het nieuwe opstelpunt weergeven en hetgeen in de pleitnota onder 4.1 is weergegeven voldoende aannemelijk gemaakt dat de plaatsing van de antennemast noodzakelijk is voor het realiseren van landelijke dekking van het UMTS-netwerk van vergunninghouder.

Verzoekers standpunt dat verweerder geen onderzoek heeft verricht naar alternatieve locaties treft geen doel. Verweerder heeft in beginsel te beslissen omtrent het bouwplan, zoals dat is ingediend. Verder is door verzoekers niet onderbouwd dat elders een alternatieve locatie met een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat vergunninghouder voorafgaande aan de indiening van de aanvraag diverse alternatieve locaties heeft onderzocht, maar dat deze alternatieven niet voldeden omdat ze tot meer planologische bezwaren zouden leiden, dan wel niet tot de nodige kwaliteitsverbetering van het netwerk van vergunninghouder zouden leiden.

Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid tot verlening van ontheffing en bouwvergunning van de desbetreffende antenne-installatie kunnen overgaan.

Het beroep is ongegrond.

Aangezien de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, bestaat er geen aan¬leiding (meer) tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het daartoe strekkende verzoek, met uitzondering van het verzoek van 4 verzoekers, moet worden afgewezen.



3. Beslissing

De voorzieningenrechter:


1.verklaart het beroep van 4 verzoekers niet-ontvankelijk;

2.verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

3.verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van 4 verzoekers niet-ontvankelijk;

4.wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor het overige af.

Aldus gedaan door E.V.L. Heuts in tegenwoordigheid van P.M. van den Brekel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2010.


w.g. P. van den Brekel w.g. Heuts


Voor eensluidend afschrift,
de griffier,




Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voor de originele bekendmaking zie:
zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BL4346&u_ljn=BL4346 .



Lees verder in de categorie Juridische Informatie | Terug naar homepage | Lees de introductie