T-Mobile wint rechtszaak versus gemeente Lingewaal

donderdag, 25 mei 2006 - Categorie: Juridische Informatie

Samengevat: De rechter (bestuursrecht) oordeelt dat gemeente Lingewaal onrechtmatig de bouwvergunning van een GSM-mast ingetrokken heeft. De gemeente deed dit omdat omwonenden vreesden voor de UMTS zenders die zeer waarschijnlijk naderhand vergunningsvrij in de GSM-mast gehangen kunnen worden. De rechter acht de aanwijzingen/bewijzen dat UMTS schadelijk is niet sterk genoeg. De gemeente moet tevens alle proceskosten vergoeden aan T-Mobile.

LJN: AX2593, Rechtbank Arnhem, AWB 05/3173

Datum uitspraak: 02-05-2006
Datum publicatie: 19-05-2006
Rechtsgebied: Bouwen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Mogelijkheid van vergunningvrij plaatsen van UMTS-installaties ten onrechte betrokken bij beoordeling verzoek vrijstelling t.b.v. GSM-antennemast.


Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

Registratienummer: AWB 05/3173


Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

T-Mobile Netherlands BV, eiseres,
gevestigd te 's-Gravenhage, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaal, verweerder,

alsmede

X en Y, beiden partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te woonplaats.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 11 juli 2005, bekendgemaakt op 12 juli 2005.

2. Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2004 heeft verweerder, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), bouwvergunning verleend voor het oprichten van een mast ten behoeve van mobiele telefonie op het perceel Leerdamseweg (ongenummerd) te Asperen.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de hiertegen ingediende bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit herroepen en de bouwvergunning met vrijstelling alsnog geweigerd.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Voorts hebben X en Y (verder: de derde-belanghebbenden) zich als partij in het geding gesteld. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 9 maart 2006. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor en mr. M.T.H. de Gaay Fortman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J.S. van Helden. Verder is de derde-belanghebbende Y verschenen.

3. Overwegingen

In het primaire besluit van 30 november 2004 heeft verweerder, onder vrijstelling ex art. 19, derde lid van de WRO, een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een mast ten behoeve van mobiele telefonie op een perceel aan de Leerdamseweg te Asperen. Daarbij is, in reactie op de zienswijzen van derde-belanghebbenden met betrekking tot de vrees voor gezondheidseffecten, overwogen dat de aanvrager beoogt een mast voor een GSM-antenne te plaatsen en niet een UMTS-installatie. Volgens het besluit zijn er geen nadelige gezondheidseffecten bekend bij blootstelling aan veldsterkten die optreden op leefniveau bij installaties als de onderhavige en is niet bewezen dat langdurige blootstelling aan elektromagnetische velden een gevaar voor de gezondheid veroorzaakt. Volgens verweerder kon derhalve vrijstelling worden verleend.

Tegen dit besluit is door een groot aantal derde-belanghebbenden bezwaar gemaakt. De bezwarencommissie van de gemeente heeft in haar advies met betrekking tot de gestelde gezondheidseffecten vastgesteld dat blootstelling aan GSM-straling geen effect heeft op het welbevinden van de mens en dat verweerder terecht heeft kunnen oordelen dat de mast geen gevaar voor de gezondheid oplevert. Mede op grond daarvan heeft de commissie geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren.

In het bestreden besluit van 11 juli 2005 heeft verweerder evenwel, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, de bezwaren (gedeeltelijk) gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de bouwvergunning met vrijstelling alsnog geweigerd. Daarbij heeft verweerder van belang geacht de mogelijkheid dat in de antennemast later alsnog, vergunningsvrij, UMTS-installaties kunnen worden gehangen.
Volgens verweerder zijn in een TNO-onderzoek van 2003 aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een relatie tussen het wonen in de buurt van een basisstation voor UMTS en het optreden van aspecifieke klachten als hoofdpijn. De Gezondheidsraad heeft geen wetenschappelijk bewijs geleverd geacht, maar wel verder onderzoek aanbevolen, dat ten tijde van het bestreden besluit nog gaande was. Nu volgens verweerder in verband daarmee de gezondheid van direct omwonenden niet kan worden gewaarborgd, wil verweerder geen UMTS-installaties in of nabij woonbuurten. De belangen van omwonenden wegen volgens verweerder zwaarder dan het belang van eiseres om een landelijk dekkend netwerk te kunnen garanderen.

Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich, samengevat, in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat verweerder de bezwaren van omwonenden ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Eiseres meent dat de omwonenden niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt omdat zij slechts vrezen voor vermeende en niet-onderbouwde nadelige gevolgen van een eventuele toekomstige plaatsing van UMTS-installaties.
Verder stelt eiseres dat, nu een bouwaanvraag voor een GSM-mast is gedaan en de weigering steunt op de mogelijkheid vergunningsvrij UMTS-installaties in de mast te hangen, verweerder zijn bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is verleend. De wetgever heeft er bewust voor gekozen het plaatsen van een antenne op een bestaand gebouw vergunningsvrij toe te staan, mede in het licht van een convenant tussen rijksoverheid, VNG en aanbieders van mobiele telefonie inzake blootstellingslimieten aan elektromagnetische velden. Hierop wordt toezicht gehouden door de inspectie Verkeer en Waterstaat. De te bouwen installatie zal hier volgens eiseres ook aan voldoen. Een bouwvergunning en vrijstelling mogen volgens eiseres dan ook niet vanwege gezondheidsrisico's worden geweigerd.
Eiseres stelt voorts dat gezondheidsrisico's geen ruimtelijk relevant criterium kunnen zijn, zeker niet in het onderhavige geval, gelet op de afstand tot de dichtstbijzijnde woning van meer dan 250 meter. Voorts acht eiseres de schadelijke gevolgen van UMTS niet aangetoond. Met het TNO-onderzoek is, zo heeft ook de Gezondheidsraad geconcludeerd, een oorzakelijk verband tussen UMTS en gezondheidsklachten niet aangetoond. Ten slotte stelt eiseres nog dat er – in strijd met art. 7:20 Awb – na de hoorzitting bij de bezwarencommissie nog contact is geweest tussen derde-belanghebbenden en vertegenwoordigers van verweerder zonder dat eiseres daarop heeft kunnen reageren.

Ten aanzien van de vraag of verweerder de omwonenden terecht in hun bezwaren heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat, naar uit de stukken en ter zitting is gebleken, de indieners van de bezwaarschriften weliswaar allen op een afstand van circa 250 m van het bouwwerk wonen, maar gezien de hoogte van de mast voor het overgrote deel direct zicht hebben op dat bouwwerk. Reeds in verband daarmee heeft verweerder hen terecht als belanghebbenden aangemerkt.

Ter zitting is van de zijde van verweerder nog betoogd dat eiseres mogelijk geen belang had bij haar verzoek om bouwvergunning omdat het terrein waarop de antennemast zou moeten verrijzen, eigendom is van de gemeente en wordt gebruikt door de plaatselijke voetbalvereniging. Eiseres kan volgens verweerder geen recht doen gelden op dat terrein. In die visie zou het verzoek om bouwvergunning niet als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt en had dit verzoek derhalve buiten behandeling moeten worden gelaten.

De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting onweersproken heeft gesteld dat zij feitelijke overeenstemming had met de gemeente Lingewaal over het in gebruik nemen van het perceelsgedeelte waarop de antennemast zou moeten verrijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee voldoende belang bij haar verzoek om bouwvergunning, en kan dit verzoek dus als een aanvraag in de zin van art. 1:3 lid 3 Awb worden aangemerkt.

Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder, nadat hij aanvankelijk de bouwvergunning en vrijstelling wel had verleend, en op de hoorzitting bij de bezwarencommissie nog heeft betoogd dat de bezwaren ongegrond moesten worden verklaard, voldoende aanleiding had om daarna, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, de vergunning en de vrijstelling alsnog te weigeren.

Uit de aan de rechtbank overgelegde stukken blijkt dat na de zitting van de bezwarencommissie derde-belanghebbenden nog verscheidene brieven en e-mails met bijlagen aan verweerder hebben gezonden over de mogelijke gezondheidseffecten van UMTS. Verder heeft nog op 10 mei 2005 een gesprek tussen één van de derde-belanghebbenden en de burgemeester plaatsgevonden. De inhoud van die contacten tussen de indieners van de bezwaarschriften en (vertegenwoordigers van) verweerder is niet aan eiseres bekendgemaakt, noch is zij in staat gesteld daarop te reageren. De rechtbank is van oordeel dat die handelwijze van verweerder in strijd is met de artikelen 7:6 en 7:9 van de Awb. Het beroep is derhalve reeds in zoverre gegrond.

Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan ''Asperen Landelijk gebied 1e herziening'' geldende bestemming ''Recreatie'', subbestemmingen ''veldsport en ruitersport''. Gelet op artikel 20, eerste lid, onder f van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) kan deze strijdigheid worden weggenomen door middel van een vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO.

In het primaire besluit heeft verweerder, met weerlegging van de ingediende bedenkingen, op grond van een belangenafweging besloten de bouwvergunning en de vrijstelling te verlenen. In het bestreden besluit is als enige reden voor het herroepen van het primaire besluit en het alsnog weigeren van de bouwvergunning en vrijstelling genoemd de mogelijkheid dat UMTS-installaties in de antennemast kunnen worden geplaatst.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter bij zijn afweging of de eerder door hem verleende vrijstelling terecht was verleend, of dat deze moest worden herroepen, ten onrechte betrokken dat in de antennemast ook UMTS-antennes kunnen worden geplaatst. De aanvraag voorziet immers niet in dergelijke UMTS-antennes. Weliswaar heeft eiseres uitgesproken dat het mogelijk is dat zij in de toekomst ook UMTS-antennes in de mast zal plaatsen, en dat ook andere providers dergelijke antennes in deze mast zullen kunnen aanbrengen, maar noch uit de ingediende aanvraag, noch uit de begeleidende brief blijkt dat de aanvraag mede betrekking heeft op een gebruik als UMTS-antennemast. In die stukken wordt ook louter gesproken over GSM-antennes. Op basis van die aanvraag viel derhalve redelijkerwijs niet aan te nemen dat de aanvraag op ander gebruik betrekking had dan door eiseres is genoemd.

Evenals bij andere hoge gebouwen of bouwwerken is het niet uitgesloten dat in de onderhavige mast te zijner tijd UMTS-antennes worden geplaatst, maar die mogelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet zodanig concreet, dat zou moeten worden aangenomen dat reeds de onderhavige aanvraag voorziet in dergelijke UMTS-antennes. De eventuele plaatsing van UMTS-antennes in de toekomst zal afzonderlijke bouwactiviteiten vergen, die op dat moment aan het dan geldende wettelijke kader zullen moeten worden getoetst. Thans zijn dergelijke antennes vergunningvrij als is voldaan aan het bepaalde in art. 3, eerste lid, sub e van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken.

Door niettemin de mogelijke plaatsing van UMTS-antennes bij de beoordeling van de voorliggende aanvraag te betrekken, heeft verweerder de grondslag van die aanvraag verlaten, en daarmee in strijd gehandeld met het systeem van de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dat ervan uitgaat dat op een aanvraag wordt beslist, zoals die is ingediend.

Het beroep is derhalve gegrond, en het bestreden besluit moet worden vernietigd.

De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan art. 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,=. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op art. 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.


4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op de bezwaarschriften van belanghebbenden te nemen;

veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,= en wijst de gemeente Lingewaal aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

bepaalt voorts dat de gemeente Lingewaal het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,= aan haar vergoedt.



Aldus gegeven door mr. H.J.M. Besselink als voorzitter, mr. W.F. Bijloo en mr. F.H. de Vries als rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2006.

De griffier, De voorzitter,






Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Verzonden op:



Lees verder in de categorie Juridische Informatie | Terug naar homepage | Lees de introductie